In deel 1 van deze reeks liet ik zien waar onze batterijen vandaan komen: uit mijnen, uit fabrieken, uit een keten vol impact. Maar het verhaal stopt daar niet. Wat mij drijft, is de vraag: hoe maken we die impact de moeite waard? In dit tweede deel neem ik je mee naar de fase waar Accu’t dagelijks aan bouwt: het tweede leven van de batterij. Een fase waarin we batterijen redden van de schredder, ze nieuw nut geven, en tegelijk bijdragen aan een schoner, flexibeler energiesysteem.
Wanneer is een batterij echt ‘op’?
Veel mensen denken dat een batterij die niet meer goed genoeg is voor een elektrische auto automatisch afval is. Maar technisch gezien is dat niet zo. Autofabrikanten beschouwen een batterij vaak als end-of-life als de capaciteit daalt tot 80% van de oorspronkelijke waarde (Milieu Centraal, 2024). Logisch: elke kilometer actieradius telt en bovendien is de belasting in de auto heel hoog!
Een Mercedes EQS moet bijvoorbeeld wel 500 kW kunnen leveren met een batterij van 90 kWh. Dat is een C-waarde van meer dan 5, of in andere woorden een hele zware belasting voor de batterij! Wij stoppen 5 à 6 auto’s in 1 systeem met een omvormer van ~250 kW, de batterijen hoeven die piekvermogens dus niet meer te leveren. De batterijen zijn dus nog perfect bruikbaar! Een batterij met 90% capaciteit is voor een auto minder efficiënt, maar voor een wijk, een bouwplaats of een festivalterrein kan die nog jarenlang betrouwbaar stroom leveren.
Bij Accu’t beoordelen we elke binnenkomende batterij op zijn State of Health (SoH). Als de SoH nog voldoende is, dan is hergebruik mogelijk. We onderwerpen elke accu aan grondige testen: cyclische laad- en ontlaadproeven, metingen van interne weerstand, celbalans, temperatuurgedrag.
Als nodig analyseren we tot op module- of celniveau. Slechte modules gaan eruit, goede worden hergebruikt.